14e eeuw
In de late middeleeuwen is de juiste grensbepaling tussen Soest, Zeist, Leusden en Amersfoort geregeld een onderwerp van discussie en soms ook conflict. Voldoende heide- en bosgrond was in de middeleeuwse agrarische bedrijfsvoering van essentieel belang en door de bevolkingsgroei werden de grensvlakken geregeld betwist door de aanpalende gemeenten. Bovendien wordt rond het midden van de 14e eeuw (o.a. in 1356) Soest verschillende keren plat gebrand in de strijd tussen de graven van Holland en de bisschoppen van Utrecht. 
Deze feiten lijken de aanleiding om in Soest een schutterij op te richten ter bescherming van de eigendommen van de toenmalige inwoners van Soest. Al in een notariƫle akte daterend uit 1397 wordt expliciet vermeld dat er een schutterij was in Soest welke al eigenaar was van landerijen.

Rondom 1429
Jacob van Gaesbeek, in die tijd Heer van Soest, verloor zijn zoon Antonie bij een vermaning door Jacob over de wijze waarop Antonie te paard zat. Antonie viel van het paard en brak zijn nek. Als boetedoening schenkt Jacob van Gaesbeek landerijen aan het gilde en aan het plaatselijke klooster Mariƫnburg. Rond die tijd moet ook de eerste vastlegging hebben plaats gevonden van de gebruiken van het gilde, waarnaar in de Caert van 3 juni 1560 wordt verwezen. Waarschijnlijk heeft Jacob op dat moment ook toegestaan dat het gilde zijn wapen en ook zijn naam ging gebruiken. Als patrones werd Sint Agatha gekozen, een heilige die ondermeer bescherming zou bieden tegen branden.

Een afdruk van de openingspagina van de Caert van 1560
Een afdruk van de openingspagina van de Caert van 1560

3 juni 1560
De oudst bekende en nog als transscriptie beschikbare akte van het gilde is de Caert, waarin de doelen en gebruiken van het gilde zijn vastgelegd. De huidige statuten zijn deels nog op de beschrijvingen in deze Caert gebaseerd. Zo worden gebruiken vastgelegd rondom het koningschieten, het installeren van gildebroeders, het teren van het gilde, de viering van het feest van de patrones van het gilde, Sint Aechten op 5 februari.

 

1569
In de in 1569 verschenen Costuymen van Soest staat ondermeer vermeld dat de vindingrijkheid van de gildebroeders in hun gebruiken en de plaats die zij opeisten in de plaatselijke gemeenschap vereisten dat een aantal zaken opnieuw moest worden vastgelegd. Het gilde had al in die tijd van koning Filips II toestemming verkregen als gerechtsheer in Soest op te treden en dus ook boetes te kunnen uitdelen. In de ordonnantie wordt ook vastgelegd op welke wijze het gilde zijn wapens mag gebruiken en de wijze waarop zij zich bij geschillen mag inzetten.

1578
In dat jaar wordt in vastlegging van bepaalde situaties gesproken over het "opkomen van de gildebroeders met sijn vendele ende tromme ende pijpen".

1689
In het werk van Anthonius Matthaes "De jure gladii", dat in 1689 in Leiden is uitgegeven, is een afschrift van het eerder genoemde Charter van 3 juni 1560 opgenomen. Daarmee is de inhoud van de Caert uit 1560 nadrukkelijk voor een breder publiek beschikbaar gebleven. Het afschrift van de Caert dat nog in het gemeente-archief bewaard wordt is van later datum (waarschijnlijk uit de 18e eeuw) dan de vastlegging in eerdergenoemd werk.